Fotopersbureau Het Zuiden (Fa), 18 juni 1937
Ooit beoefenden wevers er hun ambacht en was de naam Wevershulst op zijn plaats. Maar nadat de wevers waren verdwenen en er, onder de rook van de Sint-Jan, steeds meer kanunniken gingen wonen, lag een passender naam voor de hand: Papenhulst.
De Fraters van Tilburg bouwden er in 1928 een nieuw huis, omdat het bestaande klooster in de Torenstraat niet langer volstond. Nadat de fraters er waren vertrokken, vond het bisdom 's-Hertogenbosch anno 1986 in dit religieuze erfgoed de ideale locatie voor de nieuwe priesteropleiding. Slechts de naam hoefde te worden veranderd. Van Fraterhuis werd het Sint Janscentrum. | 60 |
De Fraters van Tilburg – officieel de Congregatie van Onze Lieve Vrouw, Moeder van Barmhartigheid (1844) – vestigden zich op 7 juli 1862 in Den Bosch. In het fraterhuis in de Torenstraat, recht tegenover de Sint-Jan, diende de spreekkamer als eerste school. Met negentien leerlingen (en drie fraters) hadden ze niet veel nodig. Een jaar later waren het er echter al negentig, terwijl daarnaast, na schooltijd, aan nog eens honderd kinderen godsdienstonderricht werd gegeven.BolwerkHet klooster in de Papenhulst is gebouwd, naar ontwerp van de architect Jos. Duijnstee, in traditionalistische stijl, als het ware gelardeerd met elementen van de Amsterdamse School. Het gebouw heeft een T-vorm: achter het uitgestrekte voorgebouw bevindt zich de kapel, die haaks op het eigenlijke klooster staat. Na binnenkomst wijst een marmeren trap onder een imposante, drie bouwlagen hoge koepel min of meer vanzelfsprekend de weg naar de kapel. De bakstenen gevel van dit aanzienlijke huis voegt zich naadloos naar zijn omgeving, die laat zien hoe de Papenhulst met dit fraterhuis, het voormalige ziekenhuis St. Joan de Deo en aan de overzijde de Zuster van de Choorstraat met de vroegere meisjeskweekschool ooit een echt katholiek bolwerk was, zoals ook de Sint Josephstraat dat is geweest waar de fraters drie scholen (lagere school, ULO en de bisschoppelijke kweekschool) runden, tegenover Redemptoristenklooster en -kerk.In de monumentale gevel van het fraterhuis in de Papenhulst – als zodanig inmiddels rijksmonument – bevinden zich twee zij-risalieten onder schilddak en een midden-risaliet onder tentdak. De gevel is voorzien van een gemetselde plint, siermetselwerk ter hoogte van de begane grond, en een muizentand-versiering onder de dakrand. Verder kijkend zien we rondboogvensters met kruiskozijnen en glas-in-lood in de bovenlichten op de begane grond en rechtgesloten vensters, eveneens met kruiskozijnen, op de verdiepingen. In het midden-risaliet bevindt zich de entree in een geprofileerde tufstenen omlijsting met voor de dubbele paneeldeur een granieten bordes met dito trappen. In het rondboogvormige bovenlicht boven de deuren is een afbeelding van Onze Lieve Vrouw in glas-in-lood. Oude staatHet interieur is in hoofdlijnen ongewijzigd gebleven. De rector van het Sint Janscentrum, drs. J. Miltenburg: ‘Het gebouw heeft zoveel mogelijk de oude staat behouden. Sommige ruimten hebben een andere functie gekregen, in andere ruimten zijn daarentegen oude functies hersteld. Wat er aan verandering heeft plaatsgehad is vanwege brandweervoorschriften.’Het voorgebouw wordt doorsneden door een lange gang met een lambrisering van keramische tegels en cementtegels op de vloer. De gemetselde kruisgewelven worden gedragen door betonnen rondbogen. Rechts van de hal bevinden zich de kamer van de rector en de vertrekken van de overige geestelijke begeleiders, links een conferentiezaal – genoemd naar vicaris Jacobs die in 1986 heeft bemiddeld bij de overgang van het fraterhuis naar de ‘Sonnius Stichting’ – annex les- en werkruimten en aan de straatzijde een paar spreekkamers en de administratie. In rijen statige portretten trekt de geschiedenis van de priesteropleiding aan de aandachtige bezoeker voorbij. Op de eerste verdieping eenzelfde lange gang met de welvoorziene bibliotheek met enkele werkruimten en aan de andere kant van de kapel een collegezaal met uitzicht op de grote, keurig onderhouden tuin. Aan de straatzijde een lange rij cellen, die nu | 61 |
door de priesterstudenten worden bewoond; met dit verschil dat van de huidige bewoners eenieder de beschikking heeft over twee cellen. De slaapgang wordt in het midden onderbroken door de sacristie in wat vroeger het ziekenzaaltje moet zijn geweest, recht tegenover de kapel.Centrale halTussen de kapel en het voorgebouw is, van beneden tot boven, de centrale hal, afgesloten met een tongewelf van glas-in-lood. Vanaf de begane grond voert de centrale, granieten trap naar de kapel en vandaar naar de verdiepingen. Trap en hal zijn voorzien van dezelfde lambrisering van keramische tegels, en cementtegels op de vloer. Aan de voet van de trap een prachtige sculptuur van Mozes en het brandend braambos en, even prachtig, in het souterrain het Gevecht van Jacob met de engel, allebei van Mathot. Aan de muren rond de trap in houtsnijwerk de twaalf apostelen, afkomstig van het voormalige grootseminarie in Haaren.In de klassieke donkerte van de kapel met muren van schoon metselwerk onderscheidt men drie traveeën met rondboogramen, gescheiden door gemetselde rondboogribben, die het gestuukte tongewelf dragen. In de achterste travee bevindt zich een gemetselde koortribune. De viering wordt overkoepeld door een hangkoepelgewelf. De kapel heeft overigens een altaar gekregen dat bij deze tijd past. Onder de kapel bevindt zich de grote refter, nu collegezaal, met hoge houten schuifpaneeldeuren, die de ruimte in tweeën splitsen. Erachter is nog een serre, die dankzij eveneens hoge schuifdeuren met de refter kan worden samengevoegd, alles bij elkaar ruimschoots geschikt voor grote bijeenkomsten, ontvangsten e.d. Aan de achterzijde van het voormalige klooster loopt een gemetselde galerij, extra mooi dankzij de gemetselde kruisgewelven. Levend huisDe beschrijvers van dit symmetrisch gebouwde rijksmonument zien het aloude fraterhuis niet alleen als ‘een goed voorbeeld van kloosterbouw’, maar ook als ‘een uiting van de katholieke geloofsijver’ in de tijd tussen de beide wereldoorlogen. Rector Miltenburg voegt daaraan dankbaar toe dat de huidige functie van het gebouw volledig overeenstemt met de functie waarvoor het indertijd gebouwd is. ‘De fraters zagen het als hun taak (jonge) mensen op te leiden. Wij zijn er om (jonge) priesters op te leiden.’ Met voldoening wijst hij er daarbij op dat in de ruim twintig jaar van het bestaan van het Sint Janscentrum negentig priesters zijn gewijd en 85 ‘permanent diakens’. Voorts werden, oneerbiedig gezegd, enkele honderden ‘pastoraal assistenten’ klaargestoomd. Daarmee volstaat de conduitestaat niet, want naast deze opleidingen is er een groot aantal activiteiten, veelal betreffende geloofsverdieping, waarmee het Sint Janscentrum zich heeft ontwikkeld tot ‘een echt vormingscentrum’. Rector Miltenburg: ‘Dat geeft aan dat dit een levend huis is’. | 62 |
Wie door de Papenhulst loopt raakt gemakkelijk geïmponeerd door de gebouwen uit het 'rijke roomse leven': hoge grote kloosters en scholen. Vandaag nemen we een kijkje achter de voorgevel van: Papenhulst 4. De Fraters van Onze Lieve Vrouw, Moeder van Barmhartigheid ('de fraters van Tilburg') kenden vanaf 1862 een vestiging in 's-Hertogenbosch. Zij zorgden voor een groot aantal leerkrachten, die les gaven op lagere scholen, ulo's, en een kweekschool. Maar ook op de vglo en de blo. Daarnaast waren velen van hen aktief in het verenigingsleven. Op hun scholen en in hun verenigingen zaten echter alleen jongens: de meisjes waren op de zusters aangewezen. Om het groeiend aantal fraters onderdak te kunnen bieden moesten er regelmatig kloosters gebouwd worden. Zo kochten de fraters in 1919 aan de Papenhulst een terrein voor ƒ 42.000,- om er een klooster te bouwen. Op het terrein stonden een aantal woningen en erachter lag nog een zoutkeet. Die zouden vanzelfsprekend eerst moeten verdwijnen. Boer Ackermans werd voor vijf mille uitgekocht. Maar omdat er in 1919 woningnood in de stad was, mochten de bestaande huizen slechts gesloopt worden van de gemeente als er vijf middenstandswoningen voor in de plaats gebouwd werden. De heer D.W. Schouten (de burgernaam van frater-overste Balduinus) liet de vijf woningen bouwen in de Moliusstraat. Maar hij maakte er dubbelwoningen van, zodat er tien gezinnen in konden. Maar dàt vond de gemeente niet goed: er mocht slechts één gezin per woning in. Dat vonden de Papenhulst-bewonersop hun beurt te duur worden. Zij zijn toen zelfs bij bisschop Diepen op audiëntie geweest om voor hun zaak te pleiten. Tenslotte kon er dan toch gebouwd worden door de fraters. Hun klooster, plaats biedend aan zestig mannen, werd in 1927-1928 gebouwd naar een ontwerp van architect Jos Duijnstee. Hij handhaafde de in de tuin gelegen 'zoutkeet' en liet deze als het ware als een soort ruïne tussen het groen figureren. De kapel kreeg fraaie glas-in-lood ramen met als onderwerp de H. Vincentius en diens liefdadige werken en ontworpen door de Bosschenaar Peter van Bergen. De gehele oostelijke wand van de Papenhulst werd nu gevormd door kloosters: de Theresiaantjes, de fraters van Tilburg en het ziekenhuis Johannes de Deo. Aan de overzijde waren- bij het klooster van 'de Zusters van de Choorstraat' een lagere school, een ulo en een kweekschool gekomen. Een kleine halve eeuw hebben de fraters hun klooster bewoond. En later, toen er een terugloop van het aantal fraters kwam, werden tal van katholieken instellingen in het grote gebouw gehuisvest. Ondermeer de Sint Janstichting die tal van scholen in onze stad bestuurde. De fraters zijn thans helemaal uit het gebouw. Het complex heet thans het Sint Janscentrum en ondermeer het diocesaan centrum voor priesters- en diakenopleiding is erin gevestigd. Het is zowel een opleidingsinstituut als een woon- en leefgemeenschap. |
InleidingHet klooster met kapel van de Fraters van Tilburg is in 1928 gebouwd naar een ontwerp van de architekt J. Duynstee in Traditionalistische stijl met Amsterdamse Schoolelementen. Het is gelegen binnen de stadsomwalling en grenst met de achterzijde aan de Dieze. Sinds 1987 is het gebouw in gebruik als grootseminarie van het bisdom 's-Hertogenbosch.OmschrijvingHet klooster met kapel is gebouwd op T-vormige plattegrond met een binnenhof aan de noordzijde. In het voorgebouw, dat evenwijdig aan de straat is gelegen is het eigenlijke klooster gevestigd. In de vleugel die aan de achterzijde dwars daarop is gebouwd, is de kapel ondergebracht. Het onderkelderde voorgebouw van drie bouwlagen onder zadeldak heeft en betonnen casco en een bakstenen gevel. De gevel heeft zijrisalieten onder schilddak en een middenrisaliet onder tentdak. Hij is voorzien van een gemetselde plint, siermetselwerk ter hoogte van de begane grond en een muizentandversiering onder de dakrand. De entree in het middenrisaliet heeft een geprofileerde tufstenen omlijsting en wordt voorafgegaan door een granieten bordes dat via dito trappen wordt bereikt. De dubbel paneeldeur heeft een rondboogvormig bovenlicht met een afbeelding van Onze Lieve Vrouwe in glas-in-lood. De middenrisaliet heeft gemetselde lisenen tussen de vensterpartijen die eindigen in tufstenen ornamenten. Op de verdiepingen van de middenrisaliet zijn lange rechtgesloten vensters aangebracht. De begane grond heeft rondboogvensters met kruiskozijnen en glas-in-lood in de bovenlichten. Op de verdiepingen zijn rechtgesloten vensters aangebracht met kruiskozijnen en tufstenen geboortestenen. De daken zijn belegd met verbeterde Hollandse pannen en voorzien van dakkapellen. Het tentdak van de middenrisaliet heeft een dakruiter op achtkantige, opengewerkte sokkel, belegd met koperplaat.Het interieur is in hoofdlijnen ongewijzigd gebleven. De centrale hal op de begane grond is aan de achterzijde gelegen en vormt de verbinding tussen het voorgebouw en de kapel. Hij is drie verdiepingen hoog en wordt afgesloten door een tongewelf van glas-in-lood. De centrale, granieten trap leidt naar de kapel en vandaar naar de verdiepingen. Trap en hal hebben een lambrizering van keramische tegels en de vloer is belegd met cementtegels. Dezelfde lambrizering en vloer wordt aangetroffen op de gangen van de kelderverdieping en de begane grond. De gang op de begane grond heeft gemetselde kruisgewelven, gedragen door betonnen rondbogen. De gang op de begane grond heeft paneeldeuren met glas-in-lood met rondboogvormige bovenlichten. Aan de achterzijde loopt een galerij met gemetselde kruisgewelven. Op de eerste verdieping bevinden zich aan de achterzijde twee kamers met een hoog tongewelf. In de achtervleugel, die dwars op het voorgebouw is gelegen, bevindt, zich de georiënteerde kapel op de eerste verdieping en de refter met recreatiezaal op de begane grond. Deze vleugel is evenals het voorgebouw opgetrokken uit bakstenen gevels met een betonnen casco. Het samengestelde dak bestaat uit een zadeldak, een dwars gelegen zadeldak boven de viering met een opengewerkte lantaarn voorzien van een spits, en schilden boven het koor. Het schip is drie traveeën lang, met in de achterste travee een gemetselde koortribune. De muren bestaan uit schoon metselwerk. De traveeën worden van elkaar gescheiden door gemetselde rondboogribben, die het gestucte tongewelf dragen. Elke travee is voorzien van gepaarde rondboogramen. De viering heeft een hangkoepelgewelf. Het verhoogde koor is aan drie zijden gesloten. Op de begane grond van deze vleugel is de refter gevestigd, met schuivende, hoge, houten paneeldeuren. De refter wordt van de serre onder het koor gescheiden door schuivende, hoge deuren met ramen met roedenverdeling. De geprofileerde cascoconstructie is in deze ruimten zichtbaar aanwezig. In de noordelijke oksel van beide gebouwdelen bevindt zich de binnenhof, die aan de noord- en oostzijde wordt omsloten door een eenlaags baksteenbouw onder zadeldak. WaarderingHet klooster met kapel is van algemeen belang. Het heeft cultuurhistorische waarde als uiting van de katholieke geloofsijver in het interbellum en als goed voorbeeld van kloosterbouw in die tijd. Het heeft architectuurhistorische waarde als goed voorbeeld van interbellumbouwkunst vanwege de combinatie van traditionalistische vormentaal met Amsterdamse Schoolelementen. Het heeft bouwhistorische waarde vanwege de toegepaste materialen, met name het glas-in-lood, het glazen tongewelf in de centrale hal, de zichtbaar gehouden betonnen cascoconstructie en de tufsteen in de voorgevel. Het heeft ensemblewaarde vanwege de ligging in het centrum van de stad. Het is gaaf behouden en relatief zeldzaam als klooster in traditionalistische architectuur uit het interbellum. |
In 1919 kochten de FRATERS VAN TILBURG een terrein van de Theresiaantjes, dat binnen de stadsomwalling lag en met de achterzijde aan de Dieze grensde. De tuinderij, boerderij en enkele huizen op het terrein werden met schadevergoedingen weggekocht. Wegens geldgebrek moesten de fraters de tuingrond tijdelijk verhuren. Toen de bouwplannen later weer ter sprake kwamen hoopte architect Valk de opdracht te krijgen. Hij begon al met ontwerpen en voorbereidingen voor de bouw. Men besloot echter een prijsvraag te houden. Zo werd het klooster met kapel in 1928 gebouwd naar ontwerp van de Haagse architect J. Duynstee. De communiteit is in 1987 opgeheven, sindsdien is het gebouw in gebruik als seminarie Sint Janscentrum van het bisdom ’s-Hertogenbosch. Vanaf 1987 verzorgden enkele MISSIEZUSTERS VAN HET KOSTBAAR BLOED de huishouding en de kapel. In 2007 verhuisden de zusters naar het klooster in Aarle-Rixtel. Het huis is gebouwd in traditionalistische stijl met Amsterdamse School elementen. Het bestaat uit het klooster met kapel en heeft een T-vormige plattegrond met een binnenhof aan de noordzijde. Het eigenlijke klooster is gevestigd in het voorgebouw, dat evenwijdig aan de straat is gelegen. In de vleugel die aan de achterzijde dwars daarop is gebouwd, is de kapel ondergebracht. Deze kapel van drie traveeën heeft een driezijdig gesloten koor, ondiepe transepten en in het schip een gemetselde koortribune. Het onderkelderde voorgebouw van drie bouwlagen onder zadeldak heeft een betonnen skelet en een bakstenen gevel. De gevel heeft zijrisalieten onder schilddak en een middenrisaliet onder tentdak. Hij is voorzien van een gemetselde plint, siermetselwerk ter hoogte van de begane grond en een muizentandversiering onder de dakrand. De entree in het midden heeft een geprofileerde tufstenen omlijsting en wordt voorafgegaan door een granieten bordes, dat via trappen wordt bereikt. De dubbele paneeldeur heeft een rondboogvormig bovenlicht met een afbeelding van Maria in glas in lood. De middenrisaliet heeft gemetselde lisenen tussen de vensterpartijen, die eindigen in tufstenen ornamenten. Op de verdiepingen van de middenrisaliet zijn rechtgesloten ramen aangebracht. De begane grond heeft rondboogramen met kruiskozijnen en glas in lood in de bovenlichten. Op de verdiepingen ramen met kruiskozijnen en tufstenen geboortestenen. De daken zijn belegd met verbeterde Hollandse pannen en voorzien van dakkapellen. Het tentdak van de middenrisaliet heeft een dakruiter op een achtkantige opengewerkte sokkel, belegd met koperplaat. In het portaal een glazen tongewelf. De achter het huis liggende ruime tuin werd door tuinbouwkundigen onder de fraters in een klein park herschapen. | 515 |
Papenhulst 4 is het Sint Janscentrum. Hier zetelt momenteel de priesteropleiding van het bisdom 's-Hertogenbosch. Het is gebouwd als Fraterhuis (1924) voor de Fraters van Tilburg, met een kapel erachter (1928, architect J. Duijnstee). De statige architectuur is typerend vroeg 20e-eeuws. | 36 |
2007 |
Dr. J.W.M. PeijnenburgDe lange weg van Papenhulst naar Papenhulst : Vijf eeuwen priesteropleiding in het bisdom 's HertogenboschValkhof Pers | 2007 | ISBN 90 5625 258 8 |
1865 | wed. P. van Wamel (warmoezenierster) |
1875 | C. Rooijackkers (warmoezenier) |
1881 | W.A. Akkermans (hovenier) - wed. C. Rooijackkers (warmoezenierster) |
1908 | A. Ackermans (hovenier) |
1910 | A. Ackermans (hovenier en veehouder) |
1943 | C.J. Arnold (onderwijzer) - A.C. van Boxtel (hoofdonderwijzer) - W.D.M. Brekelmans (onderwijzer) - C.Th.D. Brokken (onderwijzer) - H. van Gorp (leeraar) - M.A. Kok (frater-onderwijzer) |
1948 | Fraterhuis (klooster) |
1965 | Fraters van Onze Lieve Vrouw Moeder van Barmhartigheid |
H.F.J.M. van den Eerenbeemt, Geschiedenis van Noord-Brabant (1996-1997) III. 280, 314